Pécsi Íróprogram ::
Donald Niedekker pécsi versei (hollandul)
In Pecs
*
... en je loopt door de bochtige
kronkelstraten en stegen van Pécs,
heuvel op, heuvel af, terwijl water
onder putdeksels stroomt, lampen deinend
aan lange draden hun gele licht
verspreiden, een witte kat als een uil
op een puntdak de wacht houdt,
als door het mozaďek van je verleden...
[1]
Wat je schreef (schreef je?)
lees ik je voor, zachtjes, jou
die geen vorm meer bent
maar louter klank, ademwolkjes
voor mijn mond. Ik zit op een heuvel,
een plas water is bevroren van de nachtkou,
geel zonlicht sijpelt door watten van wolken.
Beneden ligt de stad met de torens, pleinen,
de koepel van de moskee, groen als een baai,
de oranjerode pannendaken, het theater.
Een net ontwaakte hommel zoemt hier op de trap
van een kapel om een paar korrels gruis in het rond.
Oude knoestige bomen wringen zich in bochten
als lijden ze met de gekruisigde mee.
Kom, we gaan naar beneden, hoekje in,
hoekje uit, langs schots en scheve
rommelschuurhuizen, naar het station
waar iedereen ons mag vinden
en ik fluister, fluister in je oor...
Pécsett
*
[2]
De rangeerders zwaaien
met gele vlaggen
Mij wachter van de doelmond
kon het niet geel genoeg zijn
het geel van Bonnard
le maillot jaune
Ik bracht je gele tulpen
gedrenkt in natte zakdoeken
in twee nachttreinen
over veel meer staatsgrenzen
En de rangeerders zwaaiden
met hun gele vlaggen
*
De taal hamert hier verbeten
als een ontzinde specht die op een knoest stuit
Dan stroomt ze uit in lange golven
zoals een rivier door dit Europa schuift
Langzaam schrijf ik m’n mozaďek
met wat ik uit de hemel pluk
Een vogel zegt Twiet Twiet Twiet
en ik herhaal Niet ik Niet ik Niet ik
Herfstdons en het grijze duister
van een sneeuwnacht - wat zeggen ze mij
Voor het scheiden van de markt
zingen we en dan een grijns
*
[3]
In de oorlog was jij mijn tolk
half Hongaar, half Kroaat
iets van dit en een beetje van dat
en ook ja Roma, Ildiko
De bakker had die ochtend
zo z'n best op het gebak gedaan
maar de doden lagen op een baar
en onze monden, Ildiko,
je was mijn tolk, één keer maar
De bergen lachten hun tanden bloot
als in een reklaam van goedkope tandpasta
Geen pruimlikeur drink ik nu
maar helledrank van ene Zwack
Een schilder zet hier de hemel in brand
maar de doden grijnsden in een kofferbak
en onze wonden, Ildiko,
je was mijn tolk, niet één keer
De treinen zijn een bonte karavaan
als ging de oorlog om een eigen slaapwagon
een spalny zus en een spalny blauw
Rangeerders, doe jullie werk
zwaai met jullie vlaggen
smeer de bokken onder vet
smeed deze staten als wagons aaneen
en geef de doden een zitplaats bij het raam
Onze wonden, Ildiko,
je was mijn tolk, onze monden
[4]
Als meeuwen boven een haven cirkelen jullie
boven het stationsplein, kraaien, roeken, zwarte
zakdoeken, krassend, rauw geroep mengt zich met het
fluitje
van de conducteur, de toeter van een locomotief,
het hoge lange remmen van een trein uit Boedapest
of Serajevo. Een pantograaf tikt de bovenleiding aan
en uit een nest valt een tak. Blijven jullie
de platanen bevolken, ik keer naar het perron terug
en elke trein die vertrekt ondertekent onze trouw.
*
... en in een park bij de stadsmuur,
een cascade van perkjes, gazons, pergola's,
waar scheve dennen hun terrassen van naalden
schulpen om een paviljoen voor één liefdesnacht,
een specht hamert, lijsters zingen, zingend zingen
dat ze zingen, verzoen je je - dag pleinen! dag moskee!
dag torens! dag hommel! dag fonteinen! dag lantaarns! dag
*
... en je loopt door de bochtige
kronkelstraten en stegen van Pécs,
heuvel op, heuvel af, terwijl water
onder putdeksels stroomt, lampen deinend
aan lange draden hun gele licht
verspreiden, een witte kat als een uil
op een puntdak de wacht houdt,
als door het mozaďek van je verleden...
[1]
Wat je schreef (schreef je?)
lees ik je voor, zachtjes, jou
die geen vorm meer bent
maar louter klank, ademwolkjes
voor mijn mond. Ik zit op een heuvel,
een plas water is bevroren van de nachtkou,
geel zonlicht sijpelt door watten van wolken.
Beneden ligt de stad met de torens, pleinen,
de koepel van de moskee, groen als een baai,
de oranjerode pannendaken, het theater.
Een net ontwaakte hommel zoemt hier op de trap
van een kapel om een paar korrels gruis in het rond.
Oude knoestige bomen wringen zich in bochten
als lijden ze met de gekruisigde mee.
Kom, we gaan naar beneden, hoekje in,
hoekje uit, langs schots en scheve
rommelschuurhuizen, naar het station
waar iedereen ons mag vinden
en ik fluister, fluister in je oor...
Pécsett
*
[2]
De rangeerders zwaaien
met gele vlaggen
Mij wachter van de doelmond
kon het niet geel genoeg zijn
het geel van Bonnard
le maillot jaune
Ik bracht je gele tulpen
gedrenkt in natte zakdoeken
in twee nachttreinen
over veel meer staatsgrenzen
En de rangeerders zwaaiden
met hun gele vlaggen
*
De taal hamert hier verbeten
als een ontzinde specht die op een knoest stuit
Dan stroomt ze uit in lange golven
zoals een rivier door dit Europa schuift
Langzaam schrijf ik m’n mozaďek
met wat ik uit de hemel pluk
Een vogel zegt Twiet Twiet Twiet
en ik herhaal Niet ik Niet ik Niet ik
Herfstdons en het grijze duister
van een sneeuwnacht - wat zeggen ze mij
Voor het scheiden van de markt
zingen we en dan een grijns
*
[3]
In de oorlog was jij mijn tolk
half Hongaar, half Kroaat
iets van dit en een beetje van dat
en ook ja Roma, Ildiko
De bakker had die ochtend
zo z'n best op het gebak gedaan
maar de doden lagen op een baar
en onze monden, Ildiko,
je was mijn tolk, één keer maar
De bergen lachten hun tanden bloot
als in een reklaam van goedkope tandpasta
Geen pruimlikeur drink ik nu
maar helledrank van ene Zwack
Een schilder zet hier de hemel in brand
maar de doden grijnsden in een kofferbak
en onze wonden, Ildiko,
je was mijn tolk, niet één keer
De treinen zijn een bonte karavaan
als ging de oorlog om een eigen slaapwagon
een spalny zus en een spalny blauw
Rangeerders, doe jullie werk
zwaai met jullie vlaggen
smeer de bokken onder vet
smeed deze staten als wagons aaneen
en geef de doden een zitplaats bij het raam
Onze wonden, Ildiko,
je was mijn tolk, onze monden
[4]
Als meeuwen boven een haven cirkelen jullie
boven het stationsplein, kraaien, roeken, zwarte
zakdoeken, krassend, rauw geroep mengt zich met het
fluitje
van de conducteur, de toeter van een locomotief,
het hoge lange remmen van een trein uit Boedapest
of Serajevo. Een pantograaf tikt de bovenleiding aan
en uit een nest valt een tak. Blijven jullie
de platanen bevolken, ik keer naar het perron terug
en elke trein die vertrekt ondertekent onze trouw.
*
... en in een park bij de stadsmuur,
een cascade van perkjes, gazons, pergola's,
waar scheve dennen hun terrassen van naalden
schulpen om een paviljoen voor één liefdesnacht,
een specht hamert, lijsters zingen, zingend zingen
dat ze zingen, verzoen je je - dag pleinen! dag moskee!
dag torens! dag hommel! dag fonteinen! dag lantaarns! dag